Als je als advocaat een overeenkomst opstelt voor een cliënt, dan gebruik je in veel gevallen formuleringen waarvan je voldoende zeker weet dat deze de toets der kritiek kunnen doorstaan. Voor een rechter is dat niet anders: heel vaak worden standaardzinnen gebruikt om een toetsingskader te bepalen. Die standaardzinnen worden dus ook vaak gepubliceerd.
Ik heb gezocht naar de meest voorkomende zinnen in de overwegingen van de gepubliceerde uitspraken van 2022. Veel zinnen bevatten een norm of de invulling daarvan. Ik heb alleen gekeken naar de zinnen met meer dan 20 woorden, zodat de kans groter is dat in die zin een norm wordt geformuleerd of ingevuld. Soms is een standaardzin rechtsgebiedoverstijgend.
Wat opvalt is dat de Centrale Raad van Beroep onevenredig veel gebruik maakt van standaardzinnen (zie hieronder in de tab “overig”), zeker als je bedenkt dat dit maar 1% van de uitspraken betreft. Ook interessant: de meest gepubliceerde zin is die van de Hoge Raad:
Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Een kanttekening is echter op zijn plaats: lang niet alle uitspraken worden gepubliceerd. Juist de bulkzaken (alimentatievaststellingen, incassovonnissen, procedurele beslissingen), worden niet gepubliceerd en daar zitten nu juist de meeste standaardzinnen. Maar je kan het ook omdraaien: de standaardzinnen in de wèl gepubliceerde uitspraken zijn des te interessanter.
Download de excel-file (met meer metadata) of kijk hieronder per rechtsgebied wat de meest gebruikte zinnen zijn, in aflopende incidentie:
Bestuursrecht
Vindplaats in bijv: | zin: |
ECLI:NL:HR:2022:787 | Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie). |
ECLI:NL:CRVB:2022:1018 | Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek, slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. |
ECLI:NL:RVS:2022:1411 | De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000). |
ECLI:NL:RBNHO:2022:550 | Betrokkene is het niet eens met de beslissingen van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2086 | Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. |
ECLI:NL:CRVB:2022:1021 | Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. |
ECLI:NL:CRVB:2022:1796 | Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. |
ECLI:NL:RVS:2022:1529 | De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. |
ECLI:NL:RVS:2022:1537 | 1.,,De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt. |
ECLI:NL:RVS:2022:1529 | De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. |
ECLI:NL:HR:2022:795 | Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie). |
ECLI:NL:HR:2022:793 | Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie). |
ECLI:NL:CRVB:2022:1140 | Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:219 | Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2758 | De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. |
ECLI:NL:CBB:2022:116 | De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het desbetreffende algemeen verbindende voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1820 | Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2810 | Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). |
ECLI:NL:RBDHA:2022:2820 | Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). |
ECLI:NL:RVS:2022:1438 | Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2846 | In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. |
ECLI:NL:CRVB:2022:1071 | Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2701 | Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Bij het College hebben in totaal veertig pluimveebedrijven beroep ingesteld tegen (in bezwaar genomen) besluiten die betrekking hebben op de diergezondheidsheffing als bedoeld in artikel 91b en volgende van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2846 | Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Toen werd de diergezondheidsheffing voor de pluimveesector eenmaal per kalenderjaar opgelegd op basis van het gemiddelde aantal in dat jaar gehouden dieren. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Als hoofdregel wordt de diergezondheidsheffing geheven naar het (gemiddelde) aantal dieren van een diersoort of diercategorie dat in een kalenderjaar wordt gehouden (artikel 91f, eerste lid, van de Gwwd). |
ECLI:NL:RBZWB:2022:955 | Belanghebbende heeft – kort gezegd – gesteld, met een beroep op het Unierecht, dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De tarieven voor de diergezondheidsheffing worden bij algemene maatregel van bestuur per kalenderjaar vastgesteld (artikel 91m van de Gwwd) en berekend naar (voor zover hier van belang) diersoort of diercategorie. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In dat geval wordt de diergezondheidsheffing geheven over elke periode dat kippen, kalkoenen of eenden in een stal of ruimte worden gehouden (artikel 93, zesde lid, van de Gwwd). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Voor pluimveehouders (voor zover hier van belang: houders van kippen, kalkoenen of eenden) wordt de diergezondheidsheffing echter geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht, zogeheten koppels (artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd). |
ECLI:NL:CRVB:2022:1938 | Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:1706 | Zoals tijdens de regiezitting aan de orde is gekomen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om zaken zoals de onderhavige aan te houden in afwachting van duidelijkheid in de zogenoemde [naam]-zaak in hoger beroep. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2822 | Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2981 | Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2813 | De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:1258 | In wat belanghebbende in de nadere motivering van het beroep aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan terug te komen. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Daarbij vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene rechtsbeginselen een belangrijk richtsnoer (zie de uitspraak van het College van 15 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:116). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Deze vorm van toetsing houdt ten aanzien van algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn kort gezegd in dat zij door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Naar het oordeel van het College heeft de regelgever de negatieve gevolgen van het Besluit diergezondheidsheffing voor pluimveehouders voldoende betrokken bij het vaststellen van de tarieven. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Bij de beoordeling van de evenredigheid van de tarieven acht het College verder van belang dat, zoals verweerder heeft toegelicht, over de bijdragen van de houders van de dieren afspraken zijn gemaakt tussen de overheid en de (vertegenwoordigers van de houders in de) betrokken sectoren, in dit geval de pluimvee- en eiersector. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Uit het voorgaande blijkt dat de regelgever bij het voorbereiden en het vaststellen van het Besluit diergezondheidsheffing overleg heeft gevoerd met de pluimveesector en dat de regelgever bij het vaststellen van de tarieven rekening heeft gehouden met het verzoek van de pluimveesector om de tekorten in het Diergezondheidsfonds in één jaar weg te werken. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De nota van toelichting bij het Besluit diergezondheidsheffing vermeldt ten aanzien van het wegwerken van de tekorten in het Diergezondheidsfonds het volgende. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Hierdoor zouden legpluimveehouders met in kooi, vrije uitloop en biologisch gehouden dieren een te hoge heffing betalen en de scharrelkiphouders een te lage heffing. |
ECLI:NL:RBOBR:2022:1768 | Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2145 | De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Dit betreft in de eerste plaats uitgaven voor de uitbraken van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) eind 2014, de uitbraak van Mycoplasma in 2015 en HPAI in 2016. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2846 | Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. |
ECLI:NL:CRVB:2022:502 | Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn., |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Op verzoek van de vertegenwoordigers van de pluimveesector worden deze kosten niet over meerdere jaren gespreid in de heffing, maar in één keer in het tarief van 2018 verwerkt.” |
ECLI:NL:CRVB:2022:1700 | Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. |
ECLI:NL:CRVB:2022:1148 | Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraken van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225 en |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Dit beroep heeft betrekking op een heffing die is opgelegd met toepassing van artikel IVa van de wet tot Wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren in verband met de herziening van het heffingenstelsel ten behoeve van de kosten van de bestrijding en het weren van besmettelijke dierziekten, zoönosen en zoönoseverwekkers (herziening heffingenstelsel Diergezondheidsfonds (Stb. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Bovendien is sprake van rechtsongelijkheid omdat verweerder de berekening van de heffing alleen heeft aangepast bij pluimveehouders die bezwaar hebben gemaakt tegen de heffing. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Dat staat in de voorgestelde artikelen 91f, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en 9.18, vierde lid, van de Wet dieren. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De diergezondheidsheffing voor het eerste gedeelte van die periode wordt volgens de oude heffingensystematiek berekend, op basis van het gemiddeld aantal gehouden dieren. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De eerste beroepsgrond ziet op de wijze waarop de heffing op grond van artikel IVa van de Wijzigingswet moet worden berekend. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De forfaitaire omloopsnelheid is de gemiddelde omloopsnelheid per categorie pluimvee uit het Informatiesysteem Pluimvee (KIP) van de Stichting AVINED te Houten. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Het College ziet dan ook geen juridische grondslag voor het gebruik van forfaitaire omloopsnelheden bij de toepassing van artikel IVa, zoals appellante bepleit. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In dat verband heeft appellante verwezen naar het ‘Overzicht omloopsnelheden pluimvee’ dat afkomstig is van verweerders Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In verreweg de meeste gevallen zal het begin van die periode niet samenvallen met de inwerkingtreding van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel. |
ECLI:NL:RVS:2022:1329 | 1.,,De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgt. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Artikel IVa van de Wijzigingswet (zie hiervoor onder 1.3) bevat een van artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd afwijkende,overgangsrechtelijke regeling voor kippen, kalkoenen of eenden die vóór 1 januari 2018 in de stal zijn gebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Artikel IVa van de Wijzigingswet bevat met het oog op artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd een overgangsrechtelijke regeling voor kippen, kalkoenen of eenden die vóór 1 januari 2018 in de stal zijn gebracht (hierna: Overgangsregeling). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Daarbij wordt de hoogte van het bedrag waarop de diergezondheidsheffing wordt vastgesteld bepaald naar rato van het deel van die periode waarop deze wet van toepassing is.” |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Onderdeel E van deze nota van wijziging voorziet in overgangsrecht, dat geldt voor de periode tussen inwerkingtreding van artikel I van het wetsvoorstel en het moment waarop het eerstvolgende koppel in de stal wordt gebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Zodoende kon volgens verweerder overeenkomstig artikel IVa van de Wijzigingswet het aantal dagen dat de dieren op het bedrijf aanwezig waren vóór het kalenderjaar 2018 bij de berekening van de heffing buiten beschouwing worden gelaten. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | convenantspartijen gingen, door de ondertekening van het convenant, ervan uit dat eventuele hogere uitgaven dan de opbrengsten van de heffingen in de periode 2015-2017 na de wetswijziging in 2018 in de tarieven zouden worden gecorrigeerd tot het relevante plafondbedrag. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:5371 | eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Bij de berekening van de heffing in het bestreden besluit is verweerder weliswaar terecht uitgegaan van het werkelijke aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 op het bedrijf aanwezig is geweest, maar heeft hij in de hiervoor onder 2 genoemde noemer van de breuk uit de formule ten onrechte het werkelijke totaal aantal dagen dat het koppel vanaf de opzetdatum in een stal aanwezig was gehanteerd. |
ECLI:NL:GHARL:2022:2744 | Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak,zou zijn besteed. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De diergezondheidsheffing is in dat geval dus de uitkomst van het tarief vermenigvuldigd met het aantal dieren dat in de stal is gebracht en het deel dat de periode waarin die dieren in de stal hebben doorgebracht uitmaakt van de hele periode die zij daar hebben doorgebracht.” |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | De woorden “hebben doorgebracht” in de toelichting op artikel IVa duiden naar het oordeel van het College erop dat voor de periode dat het koppel op het bedrijf aanwezig is moet worden uitgegaan van het werkelijke aantal dagen dat de dieren in de stal hebben verbleven. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Evenmin ziet het College een juridische grondslag voor de stelling van appellante dat de dieren die vóór 1 januari 2018 zijn opgezet en in 2019 ook nog op het bedrijf aanwezig waren niet mogen worden betrokken in de berekening van de heffing op grond van artikel IVa van de Wijzigingswet onder toepassing van het voor 2018 vastgestelde nieuwe tarief in plaats van het door appellante gewenste tarief voor 2019. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Het College overweegt dat uit de tekst van artikel IVa van de Wijzigingswet en de daarbij gegeven toelichting, gelezen in samenhang met artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd volgt dat bij de berekening van de heffing op grond van artikel IVa dient te worden uitgegaan van het aantal dieren dat in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte is binnengebracht aan het begin van de periode die op 1 januari 2018 gaande is. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Het wetsvoorstel regelt dat de diergezondheidsheffing voor het houden van kippen, kalkoenen, eenden of dieren behorend tot een andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soort gevogelte wordt geheven naar het aantal dieren (koppel) dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In afwijking van artikel 91f, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt de diergezondheidsheffing voor het houden van kippen, kalkoenen, eenden (…) tussen het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I en de eerstvolgende in artikel 91f, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bedoelde periode, geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gaande is in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte is binnengebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Naar het oordeel van het College ligt in het feitelijke begrip ‘binnengebracht’ besloten dat het hierbij gaat om het werkelijke aantal dieren dat is aangevoerd op de opzetdatum vóór 1 januari 2018 en dus niet van het werkelijke aantal op 1 januari 2018 op het bedrijf aanwezige dieren. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Op grond van artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd wordt (voor zover van belang) de diergezondheidsheffing voor het houden van kippen, kalkoenen en eenden geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Voorts blijkt uit de toelichting op artikel IVa van de Wijzigingswet dat de heffing die met toepassing van de daarin neergelegde Overgangsregeling wordt berekend de uitkomst is van het nieuwe tarief voor 2018 vermenigvuldigd met het aantal dieren dat in de stal is binnengebracht en het deel dat de periode (het College begrijpt: vanaf 1 januari 2018) waarin die dieren in de stal hebben doorgebracht uitmaakt van de hele periode die zij daar hebben doorgebracht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 in een stal aanwezig was (berekend door op de forfaitaire omloopsnelheid in mindering te brengen het aantal dagen dat een koppel werkelijk vóór 1 januari 2018 op het bedrijf aanwezig was) gedeeld door de forfaitaire omloopsnelheid van het koppel, waarna de uitkomst van deze breuk is vermenigvuldigd met het werkelijke aantal vóór 1 januari 2018 opgezette dieren en vervolgens met het voor 2018 geldende tarief voor de desbetreffende diercategorie. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 werkelijk in een stal aanwezig was gedeeld door het werkelijke totaal aantal dagen dat het koppel vanaf de opzetdatum in een stal aanwezig was (omloopsnelheid), waarna de uitkomst van deze breuk moet worden vermenigvuldigd met het werkelijke aantal op de vóór 1 januari 2018 gelegen opzetdatum aangevoerde dieren en vervolgens met het voor 2018 geldende tarief voor de desbetreffende diercategorie. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Pluimveehouders die niet volledig verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de tekorten in het Diergezondheidsfonds hebben een te hoge heffing gekregen. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2785 | is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering |
ECLI:NL:HR:2022:792 | Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie). |
ECLI:NL:CBB:2022:404 | Het onder 5.3.2 en 5.3.3 overwogene brengt mee dat wel juist is dat verweerder in de formule in de teller van de breuk is uitgegaan van het aantal dagen dat een koppel vanaf 1 januari 2018 werkelijk in de stal aanwezig was, ook indien de kippen uit dat koppel in 2019 nog op het bedrijf aanwezig waren, en in de noemer van de breuk van de werkelijke omloopsnelheid. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Daarin zijn weliswaar enkele zaken nader geschetst, maar dit betreft fictieve voorbeeldsituaties ter verduidelijking van de algemeen geformuleerde beroepsgronden, waarop de nadruk ligt; |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Het College zal onder 8 nader ingaan op de gevolgen van de vernietiging van het bestreden besluit voor het primaire besluit. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Anderzijds zijn in diverse zaken tevens op het individuele geval toegespitste bijzondere omstandigheden aan de orde gesteld, met als gevolg dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden in zoverre niet nagenoeg identiek zijn. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Het College heeft als uitgangspunt genomen dat deze zaak deel uitmaakt van een groep van 37 zaken, waarbij dezelfde gemachtigde als in deze zaak telkens namens het desbetreffende pluimveebedrijf bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In 33 zaken heeft het beroep betrekking op een heffing Diergezondheidsfonds Overgangsregeling Pluimvee 2018 (en in sommige van die zaken tevens op een daarop gevolgde correctiekorting). |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In de brief van 9 maart 2021 (0,5 punt) heeft de gemachtigde per appellant op verzoek van het College in een Excelbestand de individuele aspecten van alle zaken nader uitgewerkt en toegelicht. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | In de hieronder weergegeven tabel zijn de proceshandelingen opgesomd waarvan de gemaakte kosten volgens het forfaitaire stelsel (€ 759,- per punt) voor vergoeding in aanmerking zouden komen, naar gelang de aan die handeling toegekende punten. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Voor zover sprake is van proceskosten die per individuele zaak worden vergoed – in totaal dus € 1.138,50 – , zijn deze in het dictum van de uitspraak in de desbetreffende zaak vermeld. |
ECLI:NL:CBB:2022:390 | Voor zover sprake is van proceskosten in beroep die voor proceshandelingen met gemeenschappelijke kenmerken worden vergoed – € 7.969,50, wordt verweerder tot vergoeding van die proceskosten veroordeeld in zaak 19/1025. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | het nadere stuk van de gemachtigde van 31 mei 2021 (0,5 punt), nu daarin op verzoek van het College in algemene zin wordt toegelicht dat volgens de gemachtigde met de correctiekorting niet geheel is tegemoetgekomen. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | het nadere stuk van de gemachtigde van 7 april 2021 (0,5 punt), nu hij daarin op verzoek van het College voor alle zaken waarin een correctiekorting is gegeven zijn standpunt geeft over het rechtskarakter van die korting; |
ECLI:NL:CBB:2022:392 | Bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenvergoeding heeft het College in aanmerking genomen dat deze 33 zaken enerzijds in aanzienlijke mate gemeenschappelijke kenmerken vertonen, met als gevolg dat de door de gemachtigde uitgevoerde werkzaamheden ook voor een aanzienlijk deel nagenoeg identiek zijn geweest. |
ECLI:NL:CBB:2022:406 | Daarbij ziet het College aanleiding, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de hoogte van de te vergoeden proceskosten, voor zover nodig in afwijking van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van het Bpb als volgt vast te stellen. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2785 | De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. |
Civiel recht
Vindplaats in bijv: | zin: |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4660 | De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. |
ECLI:NL:RBROT:2022:1818 | De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedures slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:1598 | Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4626 | Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:1960 | Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4626 | Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4639 | De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. |
ECLI:NL:HR:2022:751 | Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1597 | a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en; |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3554 | b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4409 | De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4639 | De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4660 | Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:2203 | De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken is dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1598 | Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en: |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3347 | De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4311 | Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4486 | Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4486 | Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4037 | Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:101 | Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van deze zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3670 | Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1589 | Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien: |
ECLI:NL:RBROT:2022:4484 | Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4354 | De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:532 | Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet langer is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1382 | Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar. |
ECLI:NL:RBROT:2022:2969 | De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4209 | Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1649 | Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3569 | Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4411 | Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4409 | Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2270 | a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen; |
ECLI:NL:RBNHO:2022:1435 | Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat zij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt. |
ECLI:NL:RBROT:2022:2697 | Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3057 | Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen., |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3625 | Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4037 | Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:5473 | Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:1352 | Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zo’n geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:5473 | Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2424 | Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelt, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4294 | Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4216 | Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:669 | Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4487 | De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4397 | Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4388 | De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4639 | Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3058 | In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1508 | Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4216 | Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. |
ECLI:NL:GHARL:2022:1402 | In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een beleggingsadvies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1590 | Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4409 | Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4660 | De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 wetenschap bij Dexia aangenomen bij zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Het hof verwijst voor de redenering naar de hiervoor genoemde arresten die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1644 | Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4185 | Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3625 | De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4660 | Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4660 | In punt 15 van de considerans van de Verordening heeft de Gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt., |
ECLI:NL:RBROT:2022:4397 | Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. |
ECLI:NL:GHARL:2022:1404 | Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van zijn vrijstelling is getreden. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4184 | Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Dat meer canon (of gebruiksvergoeding) verschuldigd was over deze periode is niet vast komen te staan zodat ook daarover geen rente kan worden toegewezen. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:5437 | De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Deze maatstaf geldt niet alleen indien de opstal een woonbestemming heeft of de erfpachter daar een bedrijf uitoefent, maar ook in geval van recreatie. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3562 | Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Dit artikellid heeft betrekking op de situatie dat het Waterschap voornemens is een geschil ter beslissing voor te leggen aan deskundigen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Het (toegestane) gebruik en het belang van de erfpachter bij voortzetting daarvan is een van de door het Waterschap mee te wegen belangen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Het Waterschap heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep van 1 juli 2015 en tot het toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Het hof acht het niet onredelijk dat het Waterschap wil overgaan tot tijdelijke uitgifte in erfpacht voor een periode van 30 jaar. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Hoewel begrijpelijk vanuit het oogpunt een einde te willen maken aan deze langlopende kwestie, verdraagt dit zich niet met genoemd uitgangspunt van contractsvrijheid. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:839 | In elk geval komt niet elke waardestijging toe aan de erfverpachter, omdat dan de belangen van de zittende erfpachters onvoldoende worden meegewogen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:836 | In het vonnis waarvan beroep van 16 april 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 3 september 2014., |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Indien de erfpachter zich niet met de herziening kan verenigen, is voorzien in bindend advies, dan wel geschillenbeslechting door de bevoegde rechter. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4035 | Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Naar het oordeel van het hof mag het Waterschap in beginsel de door hem vastgestelde erfpachtvoorwaarden gebruiken bij de (her)uitgifte van erfpacht. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Omdat beide partijen in hoger beroep op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:1631 | Uitzonderlijke omstandigheden kunnen een aanwijzing opleveren dat een rechter ten opzichte van een partij vooringenomen is of dat daarvoor een terechte vrees bestaat. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Verder heeft het Waterschap aangegeven bereid te zijn om in individuele hardheidsgevallen op grond van bijzondere omstandigheden een langere toegroeiregeling toe te passen. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:1724 | Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten of omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Voor zover het Waterschap beoogt een uitgifte in huur te bewerkstelligen (zie de vordering in hoger beroep onder 1A), moeten zijn vorderingen worden afgewezen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Voorts acht het hof termen aanwezig om het Waterschap in de kosten van de procedure van het voorlopig deskundigenbericht te veroordelen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Voorts dient het Waterschap bij zijn aanbod in aanmerking te nemen dat de nieuwe canon, naar verwachting, hoger zal zijn dan de oude canon. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Voorts zal het hof de kosten van het voorlopig deskundigenbericht vaststellen en bepalen dat die voor rekening van het Waterschap blijven. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | Voorts zullen de voorwaardelijke vorderingen tot ontruiming en schadevergoeding van het Waterschap (de vorderingen in hoger beroep onder 2) worden afgewezen. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:840 | het aanbod van het Waterschap in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, althans de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, althans artikel 1 EP; |
Strafrecht
Vindplaats in bijv: | zin: |
ECLI:NL:RBDHA:2022:5325 | Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:2011 | De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:2070 | Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2518 | Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:292 | De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1413 | De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1841 | Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2617 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:276 | De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:690 | Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:GHARL:2022:2574 | Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2783 | Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1642 | Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:1007 | De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. |
ECLI:NL:GHARL:2022:2375 | Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1741 | Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:427 | Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1841 | Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:1786 | De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:3048 | Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:1509 | Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4329 | De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:373 | Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:2058 | De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2980 | De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:GHARL:2022:2223 | Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. |
ECLI:NL:RBROT:2022:1743 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4419 | De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. |
ECLI:NL:GHSHE:2022:633 | Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:1732 | De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot: |
ECLI:NL:GHSHE:2022:716 | Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:2706 | Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. |
ECLI:NL:RBROT:2022:3732 | Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2783 | Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:2745 | De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. |
ECLI:NL:RBROT:2022:2899 | De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:889 | Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:4202 | Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:2010 | De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:1288 | De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2955 | De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2783 | Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:2755 | Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:3364 | Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:RBOBR:2022:479 | Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2905 | Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. |
ECLI:NL:GHARL:2022:4327 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1507 | Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:1506 | Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met zes dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:3364 | Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3344 | Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:4504 | Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:2706 | De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:1696 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet. |
ECLI:NL:RBGEL:2022:2685 | Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2743 | Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:814 | De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3829 | Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: |
ECLI:NL:GHSHE:2022:1714 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3344 | Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:1697 | Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:529 | Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol inde voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:41 | Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. |
ECLI:NL:RBNNE:2022:1169 | Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359a, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:1910 | De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2742 | Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2964 | Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1413 | Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. |
ECLI:NL:GHDHA:2022:839 | Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2742 | Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1180 | De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2742 | De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1498 | De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: |
ECLI:NL:RBAMS:2022:780 | Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt: |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2742 | Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.” |
ECLI:NL:RBAMS:2022:1280 | De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. |
ECLI:NL:RBLIM:2022:810 | Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4147 | Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. |
ECLI:NL:RBROT:2022:4105 | De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. |
ECLI:NL:RBZWB:2022:2409 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2656 | Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. |
ECLI:NL:RBOVE:2022:1413 | De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: |
ECLI:NL:RBGEL:2022:2404 | De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:2070 | De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1678 | Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: |
ECLI:NL:RBOVE:2022:946 | Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. |
ECLI:NL:RBOBR:2022:2242 | Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. |
ECLI:NL:RBAMS:2022:1862 | Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3369 | Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: |
ECLI:NL:RBAMS:2022:2742 | heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd. |
ECLI:NL:GHARL:2022:3191 | Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. |
ECLI:NL:GHAMS:2022:1788 | Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. |
ECLI:NL:RBROT:2022:209 | Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat: |
ECLI:NL:HR:2022:707 | Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:1733 | De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. |
ECLI:NL:RBDHA:2022:3336 | Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden. |
ECLI:NL:GHDHA:2022:659 | In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:2338 | Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren gesteld onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:3898 | Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv. |
ECLI:NL:RBMNE:2022:889 | Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 177 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. |
ECLI:NL:RBNHO:2022:2618 | De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. |
Overige rechtsgebieden
Vindplaats in bijv: | zin: |
ECLI:NL:CRVB:2022:2302 | Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). |
ECLI:NL:CRVB:2022:2246 | Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2328 | Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2307 | In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2363 | Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2312 | De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2210 | Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2301 | Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2159 | De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2327 | In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2280 | De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2212 | Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2229 | Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2246 | Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2182 | In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2290 | De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). |
ECLI:NL:CRVB:2022:2160 | Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2213 | Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep. |
ECLI:NL:CBB:2022:722 | Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2212 | Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2299 | Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2273 | Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2255 | In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. |
ECLI:NL:CBB:2022:730 | Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2306 | Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2166 | Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. |
ECLI:NL:CBB:2022:685 | Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2241 | Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2321 | Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2215 | Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2306 | Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2308 | Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2103 | Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2207 | De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2312 | De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). |
ECLI:NL:CRVB:2022:2332 | Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2242 | Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2199 | Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2332 | Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2233 | Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908. |
ECLI:NL:CBB:2022:697 | Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2295 | Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2110 | Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2276 | De arbeidsdeskundige heeft vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2211 | In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. |
ECLI:NL:CBB:2022:691 | Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2159 | Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2211 | De Raad heeft in zijn uitspraak van onder meer 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877, geoordeeld dat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2188 | Voorts is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2197 | De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. |
ECLI:NL:CBB:2022:701 | Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). |
ECLI:NL:CRVB:2022:2245 | Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971). |
ECLI:NL:CBB:2022:702 | Als dat zo is, kan het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. |
ECLI:NL:CBB:2022:702 | Een bestuursorgaan mag dit ook als de aanvrager aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2167 | Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 76,87%. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2271 | Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2311 | Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2254 | De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2244 | Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2154 | Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2163 | Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: |
ECLI:NL:CRVB:2022:2290 | Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2172 | Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2126 | Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2280 | Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering. |
ECLI:NL:CRVB:2022:2233 | Voorts heeft de Raad in onder meer de uitspraak van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2182, geoordeeld dat het beschikken over een duurzaam tot beschikking staande woonruimte een van de omstandigheden is die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland. |